In het rijtje van de natuurwetenschappen kwam de geologie laat tevoorschijn. De meeste wetenschappen dateren uit de Renaissance of erna. Ontdekkingsreizigers en wetenschappers bestudeerden de maan, planeten, planten, mensen en dieren. Maar de grond onder hun voeten bleef nog een nobele onbekende. Er was wel íets over gekend, uit mijnen of via rotswanden en riviervalleien. En men wist dat er mineralen en fossielen bestonden.
Eind 17de eeuw deden verschillende wetenschappers uitspraken over de ouderdom van de aarde en over de afzetting van gesteenten en de vorming van fossielen. Daar waren ook astronomen bij. De Franse astronoom Jean Richter – een collega van Cassini in Parijs – voerde in 1672 een experiment uit met een pendule, waarmee hij bewees dat de aarde een uitstulping kende bij de evenaar. Een andere Franse astronoom, Jean-Jacques d’Ortous de Mairan, kwam met de theorie dat de kern van de aarde nog heet en vloeibaar was. Maar over de diepe ondergrond was eigenlijk niets bekend. De grote aardbeving met tsunami in Lissabon van november 1755 zorgde voor een kritische evaluatie van de kerkelijke theorieën over de vorming van de aarde. De geologie moest een antwoord zoeken waarin geen goddelijke kracht meer vereist was. De vader van de geologie is voor velen James Hutton (Theory of the Earth, 1795). Maar nog belangrijker was William Smith, die tegen 1815 de eerste geologische kaart (van Engeland) maakte. Hij was daar sinds 1792 mee bezig geweest en werd ertoe aangezet dankzij zijn job in de steenkoolmijnen in Somerset. Daar zag hij hoe de lagen waren opgebouwd en hoe de fossielen in de lagen gebruikt konden worden om hun relatieve ouderdom te bepalen. Hij begreep dat zijn 3D-inzicht in de ondergrond het mogelijk maakte om de aanwezigheid van steenkool elders te voorspellen.
Smith moest rond 1800 zijn kennis van de ondergrond opbouwen aan de hand van mijnschachten en de aanleg van kanalen. Later kwamen de geologische boringen en nu leveren diepboringen de belangrijkste informatie over de ondergrond op. Een vergelijkbare evolutie in de geologische studie willen we ook op Mars nastreven. Het doel is om de ondergrond zodanig te karteren dat we een voorspelling kunnen maken van de laagopbouw en verklaringen kunnen vinden voor geologische processen die op Mars (en andere planeten) plaatsvinden. We beschikken over bodemgegevens en meteorieten van Mars, maar in verband met de diepere bodem of ondergrond hebben we alleen wat mistige radargegevens. Net als in de 19de eeuw moeten we ergens beginnen en moeten we het eerst klein aanpakken. In maart 2016 plant NASA daarom de lancering van een sonde die een bodemprik op Mars zal uitvoeren.
Deze Interior Exploration Using Seismic Investigations, Geodesy and Heat Transport (InSight) missie moet niet alleen de geologie van Mars onthullen maar ook meer informatie opleveren over de vorming van aardachtige planeten. (zie hiervoor: http://insight.jpl.nasa.gov). Mars wordt door geologen beschouwd als een jongere broer van de aarde. Beide planeten ondergingen in hun jeugd vergelijkbare processen, maar Mars raakte eerder afgekoeld en werd minder geologisch actief dan de aarde. Daarom verwacht men dat de geologische opbouw van Mars beter te bestuderen valt. Dit jaar wordt gestart met de bouw van de sonde en het ontwerp van de software. De lander zal een robotarm dragen met daaraan een aantal instrumenten (ontwikkeld door de Centre National d’Etudes Spatiales in Frankrijk en de Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt in Duitsland) die nog niet eerder op Mars zijn ingezet. Zo zal de Seismic Experiment for Interior Structure (SEIS) de seismische golven opvangen die door de inslagen van meteorieten op Mars worden veroorzaakt. En de Heat Flow and Physical Properties Package moet de warmte van het binnenste van Mars meten.
De lander zal bij de Marsevenaar geplaatst worden. De seismische en thermische probe wordt 4,5m diep in de Marsbodem gedrukt. Met behulp van de radioverbinding tussen de InSight-sonde op Mars en de antennes van NASA's Deep Space Network op aarde, kan men bovendien precieze metingen doen van het wiebelen van de rotatie-as van Mars. Dat vertelt iets over de fysische toestand van de kern, of deze gesmolten of vast is. Wind- en temperatuursensoren (van de Centro de Astrobiologia, Spanje) zal het weer op de landingsplaats meten terwijl een magnetometer storingen in het magnetisch veld zal meten.
Het project wordt geleid door een internationaal wetenschapsteam, waarin naast de hierboven vernoemde landen ook België, Engeland, Oostenrijk, Canada, Japan, Polen en Zwitserland betrokken zijn. De lancering zal plaatsvinden van op de Vandenberg Air Force Base aan de Californische kust, wat het meteen de eerste interplanetaire missie maakt die vanuit Californië vertrekt. De verwachting is dat de geologische studie van Mars steeds meer nuttige informatie zal opleveren. Ook een bemande missie moet daartoe bijdragen. Het geologisch veldwerk dat William Smith in Engeland startte, zal nu en in de toekomst op Mars dus worden verdergezet.