Naast een organisatie die zich bezighield met de ontwikkeling van een Europese draagraket, de European Launcher Development Organisation (ELDO), kende Europa in de jaren ’60 ook een organisatie dat wetenschappelijk onderzoek in de ruimte wou verrichten. Deze organisatie, de European Space Research Organisation (ESRO) werd in 1964 opgericht door tien landen en ontwikkelde einde de jaren ’60 en begin de jaren ’70 verschillende satellieten. In 1975 werd ESRO uiteindelijk samen met ELDO gefusioneerd tot de European Space Agency (ESA).
Edoardo Amaldi en Pierre Victor Auger
Toen in 1959 en 1961 een kleine groep van Europese wetenschappers initiatieven ondernamen om een organisatie op te richten in Europa die aan ruimteonderzoek zou doen, bleek al gauw dat de vraag naar gezamelijk ruimteonderzoek groot was. Deze groep van wetenschappers en hun initiatieven werden enorm gesteund en gepromoot door twee wetenschappers; de Italiaanse natuurkundige Edoardo Amaldi en de Franse natuurkundige Pierre Victor Auger. Beide wetenschappers waren geen vreemden in wetenschappelijk onderzoek op Europees vlak en werkten begin de jaren ’50 ook mee aan de oprichting van de European Organization for Nuclear Research (CERN). Na de oprichting van deze succesvolle organisatie, die vandaag de dag fundamenteel onderzoek doet naar elementaire deeltjes, zetten Amaldi en Auger hun zinnen op ruimte-onderzoek. Deze koersverandering bleek zeer succesvol te zijn aangezien een jaar nadat Europese wetenschappers formele gesprekken hadden gehad met elkaar, Europese overheden op 1 december 1960 in Zwitserland de European Preparatory Commission for Space Research (COPERS) oprichtte. Met deze commissie wou men de mogelijkheden bestuderen van gezamelijk ruimteonderzoek.
European Preparatory Commission for Space Research (COPERS)
De eerste bijeenkomst van de European Preparatory Commission for Space Research (COPERS) vond op 13 en 14 maart 1961 plaats in Parijs. Tijdens deze bijeenkomst had de commissie als doel een wetenschappelijk programma op te stellen voor ruimteonderzoek alsook te kijken welke infrastructuur men hiervoor nodig had. Op het einde van deze belangrijke bijeenkomst werden Harrie Massey, Luigi Broglio, Hendrik van de Hulst en Pierre Victor Auger aangeduid als de eerste directeurs van deze comissie. In een volgende stap richtte de European Preparatory Commission for Space Research (COPERS) twee werkgroepen op. Terwijl de ene groep, de Interim Scientific and Technical Working Group (STWG), de taak had om een wetenschappelijk onderzoeksprogramma op te stellen voor een toekomstige Europese ruimtevaartorganisatie legde de andere werkgroep, de Legal, Administrative and Financial Working Group (LAFWG), zich vooral toe op de administratieve, financiële en legale kant van Europees ruimteonderzoek. Tijdens een derde bijeenkomst van de European Preparatory Commission for Space Research (COPERS) op 24 en 25 oktober 1961 in Munchen had de Interim Scientific and Technical Working Group (STWG) een 77 pagina’s dik document opgesteld waarin de doelstellingen stonden van de toekomstige European Space Research Organisation (ESRO). Dit zogeheten ‘Blue Book’ bestond uit vijf delen waarin het algemene doel van deze organisatie, zijn technologisch onderzoekscentrum, wetenschappelijke programma en databeheer werden besproken. Dit Blue Book voorzag ook de lancering van 435 sondeerraketten en de ontwikkeling en lancering van zeventien satellieten gedurende een periode die acht jaren zou duren en die men de ‘ESRO Convention’ noemde. Deze zeventien ruimtetuigen zouden bestaan uit elf kleine satellieten, vier ruimtesondes en twee grote satellieten. Toen werd aangenomen dat men twee lanceringen zou nodig hebben om één satellieten in de ruimte te brengen waardoor het budget voor deze lanceringen werd verdubbeld. In maart 1964 ging uiteindelijk de ESRO Convention van kracht als voorloper op de latere ESRO. De tien lidstaten die op dat moment deel uitmaakten van de ESRO Convention waren België, Denemarken, Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Nederland, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Twee jaar eerder, in juni 1962, hadden deze tien landen al een conventie ondertekend voor de oprichting van de European Space Research Organisation (ESRO). Twee landen die deel uitmaakten van de European Preparatory Commission for Space Research (COPERS), Noorwegen en Oostenrijk, besloten om geen deel uit te maken van deze nieuwe organisatie. Drie dagen na de oprichting van de ESRO Convention volgde in Parijs de eerste officiële samenkomst van de ‘Council’ waar Pierre Victor Auger aangeduid werd als eerste directeur-generaal.
Sondeerraketten
De ESRO Convention had als belangrijkste doel wetenschappelijk ruimteonderzoek te verrichten. Doordat men in Europa begin de jaren ‘60 nog niet beschikte over eigen draagraketten en satellieten kon men op dat moment enkel aan ruimteonderzoek doen met behulp van sondeerraketten. Sondeerraketten worden ook ‘onderzoeksraketten’ genoemd. Dit zijn kleine raketten die geladen worden met instrumenten om wetenschappelijk onderzoek te verrichten of wetenschappelijke experimenten uit te voeren gedurende een suborbitale ruimtevlucht. Deze raketten worden meestal gebruikt om wetenschappelijke instrumenten of experimenten naar een hoogte van 50 tot 1 500 kilometer boven het aardoppervlak te brengen waarna de lading met een parachute terugvalt op de Aarde. Het feit dat deze raketten relatief goedkoop waren, ze konden gebruikt worden voor allerlei toepassingen en ze zeer betrouwbaar waren, wars voor de toen pas opgerichte European Space Research Organisation (ESRO) belangrijke argumenten om deze te gebruiken gedurende de eerste jaren van het Europese ruimteonderzoek. Op 6 en 8 juli 1964 lanceerde de ESRO de eerste twee sondeerraketten vanop de Salto di Quirra basis in Sardinië. Twee jaar later vond de eerste lancering plaats vanuit Esrange in Zweden. De belangrijkste sondeerraketten die ESRO toen gebruikte, waren de Britse Skylark en Franse Centaure raketten. Zo werden er maar liefst 147 van deze sondeerraketten gelanceerd. Daarnaast maakte ESRO ook gebruik van de Amerikaanse Arcas, Franse Bélier en Britse Petrel raketten. Alles samen werden er door ESRO 168 sondeerraketten gelanceerd waarvan 75% hun missie succesvol voltooide. Al deze raketten werden uiteindelijk gebruikt voor onderzoek van de ionosfeer of poollicht, observaties van de Zon en de sterren en de studie van de aardatmosfeer. Ondanks het feit dat het aantal lanceringen lager lag dan vooropgesteld in het Blue Book werden alle wetenschappelijke doelstellingen bereikt doordat de sondeerraketten na verloop van tijd groter werden en deze zwaardere vrachten konden lanceren.
Eind 1966 wordt een Franse Centaure sondeerraket op de ESRANGE lanceerbasis in Zweden
klaargemaakt voor zijn lancering - Foto: ESA
ESRO satellieten
In het Blue Book werd vooropgesteld dat er zeventien Europese satellieten zouden gelanceerd worden. Dit aantal heeft men helaas nooit bereikt als gevolg van financiële problemen en verschillende aanpassingen van het ruimteprogramma. Zo onderging het satellietprogramma verschillende wijzigingen waardoor er uiteindelijk slechts enkele satellieten voor wetenschappelijke resultaten zorgden zoals de ESRO I, ESRO II en TD-1 kunstmanen. De ESRO 1A en ESRO 1B satellieten hadden elk een gewicht van ongeveer 80 kilogram en werden in oktober 1968 en oktober 1969 in de ruimte gebracht met behulp van Amerikaanse Scout-B raketten. Deze twee, niet-gestabiliseerde, satellieten kregen ook de bijnamen ‘Aurorae’ en ‘Boreas’ en werden uitgerust met zeven instrumenten voor de studie van ionosfeer, kosmische straling en de Zon. Een derde satelliet uit deze reeks, ESRO 2B, werd na de mislukte ESRO 2A lancering in mei 1968 succesvol in de ruimte gebracht. Twee andere succesvolle satellieten die ontwikkeld werden door ESRO waren de Highly Eccentric Orbit Satellite (HEOS) 1 en 2. Deze 105 kilogram zware satellieten, werden in de ruimte gebracht door Amerikaanse Delta raketten en werden ontwikkeld voor de studie van het magnetische veld en deeltjes afkomstig van kosmische straling. ESRO ontwikkelde eind de jaren ’60 ook een eerste echte ruimtetelescoop. Zo bracht een Amerikaanse Thor Delta raket de TD-1 satelliet in een baan om de Aarde die werd ontwikkeld voor astronomische waarnemingen in het ultraviolette gedeelte van het spectrum. Deze 473 kilogram zware satelliet bleef gedurende 26 maanden operationeel en bracht 95% van de volledige sterrenhemel in kaart. Oorspronkelijk zou ESRO nog twee TD-satellieten ontwikkelen maar omwille van financiële problemen en politieke onenigheden werden deze twee projecten geannuleerd. In augustus 1975 werd door een Amerikaanse Delta raket uiteindelijk de eerste ESRO-satelliet gelanceerd voor de studie van bronnen van gammastraling in de ruimte. Het voorstel voor deze Cos-B satelliet dateerde al van halverwege de jaren ’60 en werd door ESRO in 1969 goedgekeurd. Enkele maanden voor de lancering van Cos-B werd de European Space Agency (ESA) opgericht waardoor deze satelliet eigenlijk de eerste ESA-missie werd. Cos-B had een gewicht van 278 kilogram en werd uitgerust met gammastralingsdetectoren. Nadat deze satelliet meer dan 6,5 jaar operationeel was, werd deze missie in april 1982 stopgezet. Met deze satelliet stelden astronomen ondermeer de 2CG Catalogue op waarin tientallen bronnen van gammastraling werden opgenomen.
Een prototype van de ESRO 4 satelliet ondergaat triltesten in het ESTEC testcentrum in Nederland.
Deze kleine kunstmaan werd op 22 november 1972 in de ruimte gebracht door
een Amerikaanse Scout raket - Foto: ESA
Faciliteiten
Een belangrijke faciliteit die men nodig had binnen het Europese ruimtevaartprogramma was een lanceerbasis voor sondeerraketten. Deze faciliteit werd ESRANGE in Zweden doordat men van hieruit makkelijk het poollicht kon bestuderen. Deze locatie was met het vliegtuig of de trein ook makkelijk bereikbaar en lag nabij de stad Kiruna. Tussen 1966 en 1972 lanceerde ESRO vanuit ESRANGE meer dan 150 sondeerraketten waarvan de meeste van het type Centaure, Nike Apache en Skua. De meeste van deze sondeerraketten bereikten een maximale hoogte tussen de 100 en 220 kilometer van waaruit ze de atmosfeer en ionosfeer bestudeerden. In 1972 werd uiteindelijk de leiding over deze lanceerfaciliteit en haar activiteiten overgedragen aan de Swedish Space Corporation (SSC). Een organisatie als ESRO die wetenschappelijk onderzoek wou verrichten in de ruimte met behulp van echte satellieten moest uiteindelijk ook beschikken over voldoende faciliteiten waar men deze kon ontwikkelen, testen en volgen. De belangrijkste faciliteit binnen ESRO was het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) dat verantwoordelijk was voor de ontwikkeling en het testen van satellieten en hun wetenschappelijke instrumenten. Oorspronkelijk zou deze faciliteit gebouwd worden in Delft (Nederland) maar omwille van onvoorziene problemen werd uiteindelijk het Nederlandse Noordwijk de locatie van ESRO’s belangrijkste faciliteit. Nadat ESRO in 1964 besliste dat er zich in het European Space Research and Technology Centre (ESTEC) een onafhankelijk testcentrum moest komen, werd op 1 maart 1965 de eerste steen gelegd voor de bouw van het ESTEC. In 1966 was uiteindelijk de bouw van de eerste testfaciliteit (F-building) klaar en werd de eerste satelliet, ESRO I, hier in 1968 voor het eerst succesvcol getest. Vandaag de dag is ESTEC nog steeds het belangrijkste test- en ontwikkelingscentrum binnen het Europese ruimtevaartprogramma. Om de ESRO-satellieten te kunnen volgen, werd uiteindelijk ook een netwerk van volgstations opgezet door de European Space Research Organisation (ESRO). Dit netwerk, het European Space Tracking (ESTRACK) netwerk, beschikte over vier volgstations die zich in België (Redu), Alaska (Fairbanks), Noorwegen (Spitsbergen) en op de Falkland Eilanden bevonden. Daarnaast werd alle data afkomstig van dit netwerk van volgstations verwerkt in het European Space Data Acquisition Centre (ESDAC) dat zich in Darmstadt, Duitsland, bevond. In het European Space Data Acquisition Centre (ESDAC) bevonden zich tal van computers met daarop verkregen data die kon opgevraagd worden door ESRO-medewerkers en wetenschappers. Later werd ESDAC omgedoopt tot het European Space Operations Centre (ESOC) dat vandaag de dag het belangrijkste vlucht- en controlecentrum is binnen de Europese ruimtevaartorganisatie ESA.
Oprichting ESA
Toen op 30 mei 1975 door België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk de European Space Agency (ESA) werd opgericht, kwam een einde aan de European Space Research Organisation (ESRO) en de European Launcher Development Organisation (ELDO) die de fundamenten legden voor het succes van het Europese ruimtevaartprogramma. Vandaag de dag worden alle ESRO-faciliteiten nog steeds door ESA gebruikt en is de Europese ruimtevaartorganisatie een belangrijke speler geworden op vlak van bemande ruimtevaart, de exploratie van ons zonnestelsel en de studie van onze planeet.