De term 'radiosterrenstelsels' wordt gegeven aan sterrenstelsels waarin zich twee radiobronnen bevinden die zeer sterk zijn. Alle sterrenstelsels zenden radiostralingen uit. Deze zeer sterke radiobronnen vinden we vooral terug bij elliptische sterrenstelsels doordat deze stelsels in hun kern een zeer sterk massief zwart hebben. De radiobronnen van radiosterrenstelsels kunnen waargenomen worden door radiotelescopen. Dankzij intensieve studies van deze objecten weten we ondertussen dat de stralingsuitbarstingen kortstondig zijn (tussen de 1 000 en 10 000 000 jaar).
Deze uitbarstingen kunnen verschillende malen plaatsvinden gedurende de levensloop van een sterrenstelsel. Radiosterrenstelsels zijn meestal zeer groot waaruit vaak twee grote lobben te zien zijn die uit de kern naar buiten komen. Dankzij de radiotelescopen kunnen we deze lobben waarnemen want in zichtbaar licht zijn deze zwak. Aan hun uiteinde hebben deze vaak zeer heldere gebieden. De lobben zelf zijn eigenlijk twee grote bundels met materiaal die vanuit het centrum naar buiten worden gespuwd. Deze bundels worden ook wel "jets" genoemd en ontstaan door uitbarstingen vanuit de kern van het sterrenstelsel. Doordat zich in de kern van dergelijke grote sterrenstelsels een massief zwaar zwart gat bevindt, wordt alle materie met zeer grote snelheid aangetrokken en opgeslokt en hierdoor komt er zeer veel straling vrij. Rondom het zware zwarte gat in de kern van het sterrenstelsel bevinden zich eveneens zeer sterke magnetische krachten die ervoor zorgen dat de straling die vrij komt, samengedrukt wordt tot bundels of jets. Doordat spiraalstelsels meestal geen zwaar massief zwart gat hebben in hun centrum, wordt hierdoor geen sterke straling uitgezonden. In 2003 ontdekten astronomen een jet die afkomstig was uit spiraalstelsel 0313-192. Hierdoor vermoedt men dat het ontstaan van dergelijke jets ook te maken kan hebben met gaswolken rondom een sterrenstelsel in plaats van enkel een massief zwart gat.